De prenten werden voor het eerst uitgegeven in 1557 in: Vivae omnium fere imperatorum imagines. Het betreft de Latijnse editie van dit werk over keizers. In 1557 verschenen ook een Duitstalige en Italiaanstalige editie. In 1560 gevolgd door een Spaanstalige uitgave. In elk van deze uitgaven werden de keizersportretten op de rectopagina's gedrukt, met op de linkerpagina daar tegenover een verklarende tekst in boekdruk. Iedere pagina met keizersportret kwam in meerdere drukgangen tot stand. Als eerste drukte men de boekdruktekst en de bruine of okerkleurige houtsnede. Daarna werd op een diepdrukpers de koperplaat afgedrukt met de aflijning van de figuren in zwart. Bij enkele afbeeldingen in dit exemplaar is geen koperplaat maar een houten lijnblok gebruikt. Het donkere midden van de munten wordt in dit exemplaar optisch gerealiseerd. Het midden van de penningen zijn gearceerd, zodat men met één toonblok een tweekleurig effect bereikt. Slechts in een enkel geval is er een tweede toonblok gebruikt of heeft men de donkere kleur in het midden met een sjaboon en waterverf aangebracht (zoals in eerdere uitgaven van dit werk). Bij veertien beschrijvingen van keizers werd in dit boek geen portret geplaatst. Volgens de voorrede van Goltzius omdat hij geen waarheidsgetrouwe afbeelding van de betreffende persoon had gevonden. Op de recto waar het portret had moeten staan, werd de vorm van een munt gedrukt met een houten lijnblok. Niet afgebeeld zijn: Karel de Kale, Karel III de Dikke, Lodewijk IV het Kind, Koenraad I van Franken, Otto II, Koenraad II, Hendrik III, Lotharius III, Koenraad III, Filips van Zwaben, Otto IV, Adolf van Nassau, Lodewijk de Beier en Ruprecht van de Palts. Deze recto's zijn niet in een los deelrecord beschreven en daarom ontbreken de nummers: 114, 115, 117, 118, 121, 124, 125, 128, 129, 132, 133, 136, 140 en 143. Voorin dit Franstalige exemplaar staat een zeventiende-eeuwse aantekening van Pieter Saenredam: 'Gedenckenisse. Bij wat voor persoonen, dit bouck van hant, tot hant, altoos is bewaert geweest, eerst bij 1) Maerten van Heemskerck, Selffs, die het in waerden gehouden heeft tot sijnen sterffdach toe, welcke quam int jaer 1574, opden eersten dach october, doen geleeft hebbende 76 jaeren, ende is begraven tot Haerlem inde grote kerck, alwaer hij wel 22 jaeren was kerckmeester geweest. 2) Jacob Rauwert, sijnde geweest schilders leerlinge, bij Heemskerck, en(de) een groot liefhebber der konst, heeft dit bouck naer sijns meesters overlijden bekommen, alsoo sij sonderlinge goede vrunden waren: want Heemskerck hem bij Rauwaert tot Amsterdam ten huijsen begaff, doen hij (met consent der magistraten) uijt de stadt Haerlem weeck geduerende haere beleegeringe, inden jaeren 1572 ende 1573. 3) Cornelis Cornelisz Schilder, van Haerlem, dit bouck van Rauwaert voorsz te leen hebbende, heeft t'selve met groote moeijtten, daer na, tot eijgen bekommen, ijets voor schilderende, ende bleeff het voorts in alsulckeb waerden bij hem dat het noijt te koop en was, soo langh, hij leeffden, t'welcken sijn eijnde nam met den selfdeb dach november 1638, out wesende 76 jaren. 4) Pieter Jansz Beggijn, Silversmit (getrout met de natuerlijcke dochter van Mr Cornelis schilder) is dit selve toegekommen bij erffenisse, ende oock wederomme, met noch veel andere konst, soo shilderijen, teijckeningen als printen verkost, int jaer 1639. 5) Pieter Saenredam, Schilder, heeft dit bouck gekoft, van Pieter Beggijn voornoemt int jaer 1639, ende wederomme t'selve inbinden laten, en versien, dat het voor meerder smette en vuijlicheijt bewaert kan blijven. Hierna volgt een beschrijving van dit werk door Izaäk van der Vinne uit Haarlem, de toenmalige eigenaar van het boek. Daaronder beschrijft A. van der Willigen hoe het boek via de boedelveiling van de achterneef van Van de Vinne (Laurens van Oukerken) in 1817 in zijn handen kwam. In de marges bij de tekst en de portretten verschillende zestiende- of zeventiende-eeuwse aantekeningen in het Frans.